Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6848

Datum uitspraak2007-09-11
Datum gepubliceerd2007-10-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0600037
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen staat vast dat zij in de schriftelijke koopovereenkomst geen financieringsvoorbehoud hebben opgenomen en dat een dergelijk voorbehoud evenmin expliciet is overeengekomen. Op zichzelf is het juist, dat voor partijen bij een overeenkomst ook uit de gewoonte rechtsgevolgen kunnen voortvloeien (art. 6:248 lid 1 BW). De gewoonte doet echter pas dan verbintenissen tussen contractanten ontstaan, voor zover zij hun rechtsverhouding niet volledig hebben geregeld. In het onderhavige geval hebben partijen hun rechtsverhouding wél geregeld: zij hebben een koopovereenkomst gesloten die onder meer inhield dat daarin géén financieringsvoorbehoud zou staan. Zoals de rechtbank terecht en op goede gronden in r.o. 3.5 van het tussenvonnis van 24 november 2004 heeft overwogen, mocht Chapeau er immers op vertrouwen dat de koop zonder financieringsvoorbehoud was. Het hof hecht in dit verband met name betekenis aan de uitlating van [appellant], dat hij de financiering wel rond kon krijgen. Voor aanvulling van de overeenkomst op grond van gewoonte is in dit geval dus geen plaats (vgl. Asser-Hartkamp 4-II, 12e druk, nr. 297).


Uitspraak

typ. MT rolnr. C0600037/BR ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, sector civiel recht, vierde kamer, van 11 september 2007, gewezen in de zaak van: [APPELLANT], wonende te [plaats], appellant bij exploot van dagvaarding van 2 december 2005, procureur: mr. B.A. van Mens, tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CHAPEAU B.V., thans genaamd BONHEUR SUPPORT B.V., gevestigd en kantoorhoudend te Tilburg, geïntimeerde bij gemeld exploot, procureur: mr. J.E. Lenglet, op het hoger beroep van de door de rechtbank Breda gewezen vonnissen van 10 maart 2004, 24 november 2004 en 7 september 2005 tussen appellant - [appellant] - als gedaagde en geïntimeerde - Chapeau - als eiseres. 1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 128383/HA ZA 04-77) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd,tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Chapeau met veroordeling van Chapeau in de kosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad. 2.2. Bij memorie van antwoord heeft Chapeau de grieven bestreden. 2.3. [appellant] heeft een akte na antwoord genomen en Chapeau een antwoord-akte. 2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep De grief van [appellant] is gericht tegen de rechtsoverwegingen 3.4 t/m 3.6 van het vonnis van 24 november 2004 en houdt in, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen, althans ten onrechte heeft geoordeeld dat de koopovereenkomst geen financieringsvoorbehoud bevatte. 4. De beoordeling 4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. Chapeau, waarvan directeur is [persoon 1], wilde haar horecaonderneming met inventaris aan het Piusplein 3 te Tilburg verkopen. Chapeau werd daarbij terzijde gestaan door [persoon 2], horecamakelaar. [appellant] heeft de onderneming (tenminste) twee maal bezichtigd, onder meer op (vrijdag) 28 november 2003. Op die dag heeft in het horecabedrijf een bespreking plaatsgevonden tussen [persoon 1], [persoon 2] en [appellant]. Daarbij hebben partijen overeenstemming bereikt over de prijs voor de onderneming (EUR 120.000,--) en is afgesproken dat de overdracht zou plaatsvinden op 2 januari 2004. Verder werd afgesproken dat op (maandag) 1 december 2003 het schriftelijk koopcontract opgesteld zou worden. Partijen hebben vervolgens elkaar de hand geschud en daarop champagne gedronken. Na deze bespreking heeft [appellant] 's middags naar [persoon 2] gebeld met de mededeling dat er in de schriftelijke koopovereenkomst een financieringsvoorbehoud opgenomen moest worden. [persoon 2] heeft [appellant] gezegd dat dat niet geaccepteerd zou worden. [appellant] heeft toen gezegd in dat geval van de koop te willen afzien. Chapeau heeft [appellant] bij brief van 3 december 2003 op voorhand in gebreke gesteld en gesommeerd het gekochte op 2 januari 2004 af te nemen, onder aanzegging van de wettelijke rente. Chapeau heeft de exploitatie van de horecaonderneming na 2 januari 2004 op beperkte schaal, alleen voor specifieke feesten en partijen, voortgezet. de onderneming is op of omstreeks 2 augustus 2004 voor EUR 90.000,-- verkocht en overgedragen aan een derde. 4.2. Chapeau heeft op 12 december 2003 conservatoir beslag gelegd op een onroerende zaak van [appellant]. 4.3. vervolgens heeft Chapeau [appellant] bij exploot van 24 december 2003 gedagvaard en gevorderd: a. een verklaring voor recht dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de horecaonderneming aan het Piusplein no. 3 te Tilburg tegen een koopsom van EUR 120.000,-- terwijl het gekochte op 2 januari 2004 zou worden afgenomen, b. [appellant] te veroordelen tot betaling van EUR 122.757,05 (inclusief beslagkosten en buitengerechtelijke kosten)met de wettelijke rente over EUR 120.000,-- vanaf 2 januari 2004; c. [appellant] te veroordelen in de kosten van de procedure, alles uitvoerbaar bij voorraad. Bij akte van 8 oktober 2004 heeft Chapeau haar eis gewijzigd in die zin dat zij niet langer de koopsom vordert van EUR 120.000,--, maar een bedrag van EUR 30.000,-- en heeft zij haar vordering aangevuld met een schadevergoedingsvordering als volgt: d. [appellant] te veroordelen tot betaling van EUR 35.262,10 vanaf 2 januari 2004 tot aan 1 juli 2004, met de wettelijke rente daarover, althans zodanige regeling als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, uitvoerbaar bij voorraad. 4.4.1. Nadat bij tussenvonnis van 10 maart 2004 een comparitie van partijen was gelast, die op 8 oktober 2004 heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 24 november 2004 overwogen dat tussen partijen bij de bespreking op vrijdag 28 november 2003 een onherroepelijke koopovereenkomst tot stand is gekomen, dat de stelling van [appellant] dat een financieringsvoorbehoud as overeengekomen wordt gepasseerd en dat Chapeau het nadien door [appellant] gevraagde financieringsvoorbehoud mocht weigeren. De rechtbank oordeelde dat [appellant], nu hij de onderneming niet heeft afgenomen, tekort geschoten is in de nakoming van de koopovereenkomst en de daaruit voor Chapeau voortgevloeide schade moet vergoeden. 4.4.2. Op verzoek van de rechtbank heeft Chapeau vervolgens haar schade aan de hand van een rapport en een nader rapport van Joore Accountants & Belastingadviseurs gespecificeerd en onderbouwd. uiteindelijk heeft de rechtbank in het eindvonnis van 7 september 2005 - de vordering van Chapeau sub a toegewezen, - [appellant] veroordeeld tot betaling van EUR 30.000,-- met de wettelijke rente over EUR 120.000,-- vanaf 2 januari 2004 tot 2 augustus 2004 en over EUR 30.000,-- vanaf 2 augustus 2004; - [appellant] veroordeeld tot betaling van EUR 20.257,-- met de wettelijke rente daarover vanaf 8 oktober 2004; - [appellant] veroordeeld tot betaling van EUR 4.245,45 (buitengerechtelijke kosten en accountantskosten ter vaststelling van schade), met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure. 4.5. Voor het eerste deel van zijn grief, die inhoudt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen, heeft [appellant] geen argumenten aangedragen. Het hof overweegt dat de rechtbank op dit punt een juist oordeel heeft gegeven en neemt dit oordeel en de daarvoor gegeven motivering over. In zoverre faalt de grief. 4.6. [appellant] bepleit ter onderbouwing van het tweede deel van zijn grief dat ook al is in dit geval een financieringsvoorbehoud niet expliciet als ontbindende voorwaarde tussen partijen overeengekomen, een dergelijk financieringsvoorbehoud toch deel uitmaakt van de overeenkomst op grond van de algemene en gangbare gewoonte om een dergelijk voorbehoud in overeenkomsten van deze aard op te nemen. Partijen kunnen van deze gewoonte alleen uitdrukkelijk afwijken, aldus [appellant]. Uit de afwijzende brief van de ABN AMRO bank van 22 december 2003 blijkt dat hem geen financiering werd verstrekt. [appellant] kan zich naar hij stelt dus met succes op de ontbindende voorwaarde beroepen en is niet in de nakoming van de overeenkomst tekort geschoten. 4.7. Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen staat vast dat zij in de schriftelijke koopovereenkomst geen financieringsvoorbehoud hebben opgenomen en dat een dergelijk voorbehoud evenmin expliciet is overeengekomen. Op zichzelf is het juist, dat voor partijen bij een overeenkomst ook uit de gewoonte rechtsgevolgen kunnen voortvloeien (art. 6:248 lid 1 BW). De gewoonte doet echter pas dan verbintenissen tussen contractanten ontstaan, voor zover zij hun rechtsverhouding niet volledig hebben geregeld. In het onderhavige geval hebben partijen hun rechtsverhouding wél geregeld: zij hebben een koopovereenkomst gesloten die onder meer inhield dat daarin géén financieringsvoorbehoud zou staan. Zoals de rechtbank terecht en op goede gronden in r.o. 3.5 van het tussenvonnis van 24 november 2004 heeft overwogen, mocht Chapeau er immers op vertrouwen dat de koop zonder financieringsvoorbehoud was. Het hof hecht in dit verband met name betekenis aan de uitlating van [appellant], dat hij de financiering wel rond kon krijgen. Voor aanvulling van de overeenkomst op grond van gewoonte is in dit geval dus geen plaats (vgl. Asser-Hartkamp 4-II, 12e druk, nr. 297). 4.8. Het vonnis van 24 november 2004 zal mitsdien worden bekrachtigd. 4.9. Nu [appellant] tegen de vonnissen van 10 maart 2004 en 7 september 2005 geen grieven heeft aangevoerd zal hij in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep. 4.10. [appellant] zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. 5. De uitspraak Het hof: verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn beroep tegen de vonnissen van 10 maart 2004 en 7 september 2005; bekrachtigt het vonnis van 24 november 2004; veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Chapeau gevallen en begroot op EUR 2.446,50 voor salaris procureur en EUR 1.655,-- voor verschotten; verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, De Groot-van Dijken en Hofkes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 11 september 2007.